WIJ HEBBEN GEZONDIGD
HET GEBED VAN NEHEMIA        
Plaats in winkelmandjeMandje
De geschiedenissen van Nehemia, zoon van Hachalja. En het geschiedde in de maand Chisleu, in het twintigste jaar, als ik te Susan in het paleis was; zo kwam Hanani, een van mijn broederen, hij en sommige mannen uit Juda, en ik vraagde hen naar de Joden, die ontkomen waren (die overgebleven waren van de gevangenis), en naar Jeruzalem. En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die van de gevangenis aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd, en haar poorten zijn met vuur verbrand. En het geschiedde, als ik deze woorden hoorde, zo zat ik neder, en weende, en bedreef rouw, enige dagen; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels. En ik zeide:

"Och, HEERE, God des hemels, Gij, grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden. Laat toch Uw oor opmerkende, en Uw ogen open zijn, om te horen naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht bid, dag en nacht, voor de kinderen Israëls, Uw knechten; en ik doe belijdenis over de zonden der kinderen Israëls, die wij tegen U gezondigd hebben; ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd. Wij hebben het ganselijk tegen U verdorven; en wij hebben niet gehouden de geboden, noch de inzettingen, noch de rechten, die Gij Uw knecht Mozes geboden hebt. Gedenk toch des Woords, dat Gij Uw knecht Mozes geboden hebt, zeggende: Gijlieden zult overtreden, Ik zal u onder de volken verstrooien. En gij zult u tot Mij bekeren, en Mijn geboden houden, en die doen; al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal hen vandaar verzamelen, en zal ze brengen tot de plaats, die Ik verkoren heb, om Mijn Naam aldaar te doen wonen. Zij zijn toch Uw knechten en Uw volk, dat Gij verlost hebt door Uw grote kracht en door Uw sterke hand. Och, HEERE, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten, die lust hebben Uw Naam te vrezen; en doe het toch Uw knecht heden wel gelukken, en geef hem barmhartigheid voor het aangezicht dezes mans. Ik nu was des konings schenker", Neh. 1:1-11.


Met de hulp des Heeren wensen wij na te denken over:
1. Het gebed van Nehemia
2. De uitkomst op zijn gebed.
3. De vruchtgevolgen van zijn schuldeigening


Toen de in ballingschap verkerende profeet Nehemia ter ore kwam dat Jeruzalems muren verwoest en haar poorten verbrand waren, overviel hem een zware last omtrent de zonde van land en volk. Er staat dat hij weende, en enige dagen rouw bedreef; en was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels.
De last van Nehemia kan echter nauwelijks zwaarder gewogen hebben dan de last der zonde van Neerlands kerk. Kerkelijk Nederland is als een opengebroken stad zonder muur, verdeeld en verscheurd gelijk de beenderen aan het graf. God heeft een muur om het geestelijke Jeruzalem gebouwd, maar omdat wij geen wacht gehouden hebben op de wachttorens, heeft de vijand ongehinderd zijn gang kunnen gaan en de stadsmuur en haar poorten verwoest. Dat schijnt niemand te deren, want binnen de stad zijn in de loop der tijden allerlei kerkelijke koninkrijkjes ontstaan die zich gezapig achter hun eigen binnenmuurtjes verschansen en voor de buitenwacht hun eigen gebreide gereformeerde zuiltjes hoog opgetrokken hebben, en het geloof hebben verlaagd tot priveterrein. De verbreking van Jozef wordt wel veel besproken, maar weinig beweend, zoals Nehemia dat mocht beoefenen. Die man had de schuldslag ervan naar binnen gekregen en verkeerde in zak en as, vanwege de breuk der dochteren zijns volks, gelijk Ezra, Jeremia en Daniël, enz. de schuld van land en volk kregen in te leven en voor God uit te wenen.

Een schone zaak als 1 man voor God in de schuld mag komen omtrent de zonde van land en volk. Politieke zonden, maatschappelijke zonden, kerkelijke zonden, ambtelijke zonden en geestelijke zonden, worden dan persoonlijke zonden. Weet u wat we dan in komen te leven? Dat als ik niet gezondigd had, dat het dan met de kerk der vaderen, de NHK, niet zover gekomen was. Dan had de Kerk der Reformatie nog bestaan en in haar oude luister hersteld. Maar nee, de torenwachters zijn in slaap gevallen, de muren verwoest en de poorten verbrand. We slapen, mensen, we slapen als ossen en daar kom je pas achter als je geestelijk ontwaakt bent. Dan bidden we niet meer zij, maar wij hebben gezondigd, wij hebben God op 't hoogst misdaan, wij zijn van 't heilspoor afgegaan, ja wij en onze vaderen tevens. De discipelen vielen in de hof van Gethsemane in slaap toen de Borg in de hoogste aanvechting verkeerde. Ja, en toen Petrus zich in staat achtte om met Christus de dood in te gaan, waakte hij niet, maar verloochende hij zijn dierbare Meester. Volk van God, we waken als we gerust kunnen slapen van 's Heeren trouw bewust, en we slapen als we moeten waken, omdat de duivel rondgaat als een briesende leeuw, of zoals in onze dagen als een engel des lichtst om velen te verleiden met een godsdienst waarbij de oude mens vereenzelvigd wordt met de nieuwe mens, die door God echter nooit gekend is.

Nehemia was alleen overgebleven om de Heere de zondelast van zijn volk bekend te maken en de schuld ervan te mijnen, te bewenen en te belijden, zoals Elia alleen overgebleven was om het voor de rechten Gods op te nemen. Aan die zevenduizend die de knie voor baal niet gebogen hadden, had Elia niets en zij hebben de profeet ook niet bijgestaan toen hij Achab de oordelen moest aanzeggen. Nehemia was ook zo'n eenzame mus in ballingschap, niet om met een boekje in een hoekje te zitten, maar om persoonlijke schuldbelijdenis over de zonde van het volk te doen voor het aangezicht des HEEREN. Dat is een waarachtige vrucht uit Christus, Die tot zonde gemaakt is en de zonden van Zijn volk persoonlijk op Zich genomen heeft, die heeft gedragen, verzoend en weggedragen in een zee van eeuwige vergetelheid. Nu bidt de verhoogde Christus gedurig voor Zijn volk en Zijn bede wordt nimmer afgewezen. Zijn voorbidding is niet beperkt tot vaderlands grenzen. De voorbidding van Christus is de garantie dat het geloof bij Gods volk nooit zal ophouden, ook niet al zitten zij in ballingschap bij de rivieren van Babel te wenen over de kerkelijke puinhopen, waarvan menigeen denkt dat er nogal wat te herstellen valt door de brokstukken op elkaar te stapelen. Het is echter tevergeefs. God zal Juda's steden herbouwen uit het stof. Dus dan moeten de 'herstelde' brokstukken er ook nog aan.

Nehemia's gebed begint met een de lofprijzing jegens God de allerhoogste Majesteit. "Och, HEERE, God des hemels, Gij, grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden."
"Och... HEERE!" Ja, dat is het kostelijkste gebed dat er bestaan kan. Verder komen Gods arme kinderen dikwijls niet, want de inwendige en uitwendige nood is soms zo groot dat het in woorden niet meer is uit te drukken. Toen Petrus in de golven zakte, kwam hij niet verder dan: "Heere, help me!" Nehemia roept God aan met Zijn Verbondsnaam, de JAHWEH, de Ik zal zijn die Ik zijn zal, de Getrouwe. Nehemia misbruikt zijn och's en ach's niet zoals velen in onze dagen doen met allerlei geveinsde vroomheid. Hij bidt niet: "Och, dat het nog eens een keertje gebeuren mag", nee, hij bidt: "Och, HEERE, God des hemels, Gij grote en vreselijke God!" Dat is een lofzang, zoals de Psalmist daarvan getuigt: "Hoe groot hoe vreselijk zijt 'G alom, uit Uw verheven heiligdom, aanbiddelijk Opperwezen!"
God is dus groot en vreselijk. God is niet groot zoals wij denken dat Hij groot is, want dan zou Hij nog aan een bepaalde maat voldoen, nee, God is onmetelijk groot en altijd veel groter dan wij met ons slappe verstandje kunnen bevatten. "Het verstand is een slap gevalletje", zei eens een leraar en dat zal iedereen be-amen die van God bekeerd en geleerd is. Wij zijn slechts stof en as, maar God is groot en wij begrijpen Hem niet. Ja, Hij is zo groot dat Hij hemel en aarde omvat met Zijn eeuwige armen. En als we daaraan kennis hebben, dan is er een dag in ons leven geweest dat Hij Zijn eeuwige armen onder onze hel doorschoof, zodat we mochten vallen in het vrije van Zijn welbehagen. Dat is een zalige hellevaart, als we als een verloren zondaar in de handen Gods mogen vallen. David wist daar ook wat van als hij met de schuld omtrent de volkstelling wordt geconfronteerd. Dan roept David uit: "Laat mij in de handen des HEEREN vallen." Ja, dat is altijd het beste, want de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed. Liever te sterven in Gods handen, dan nog langer de genietingen der zonden te hebben. Ja, zo onvoorwaardelijk vallen de uitverkorenen in de tijd in Gods handen, alvorens voor eeuwig gerechtvaardigd te worden. We moeten aan Gods kant vallen, op genade of ongenade. Dat is Gods Eigen werk, want een natuurlijk mens verkiest altijd liever het zoete vergif der zonde desnoods met een vrome belijdenis op de lippen. Ja, dat tekent de doorsnee avondmaalganger. God en de Mammon dienen en denken dat het allemaal goed zal aflopen. Bij Mozes lag dat toch wel gans anders. Hij verkoos liever met Gods volk kwalijk behandeld te worden dan voor een tijd de genietingen der zonden te hebben. Mozes, de middelaar van het oude verbond, was een man die in de bressen ging staan tussen God en het volk. Hij wenste met Paulus liever uit Gods Boek geschrapt te worden dan dat God Zijn verbond met Zijn volk zou teniet doen.
In die gestalte roept Nehemia den HEERE aan en hij roept Hem aan op Zijn Verbondsnaam, JEHOVA, de JAHWEH, dat is: "de Bestaande", of: "Ik ben er voor u."
JAHWEH, dat is in de eerste plaats een vreselijke Naam, want als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? "Erkent dien God, Hij is geducht, Hij doet Zijn sterkte boven lucht en boven wolken wonen." Het is dus een vreselijke Naam voor de vijanden van Gods volk.
Als de Israëlieten het beloofde land van de vijanden moeten zuiveren, dan zegt Mozes: "Ontzet u niet voor hunlieder aangezicht; want de HEERE, uw God, is in het midden van u, een groot en vreselijk God", Deut. 7:21.
En nadat David voor de ark des HEEREN uithuppeld heeft, dicht hij een psalm: "Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken onder alle volken, want de HEERE is groot, en zeer te prijzen, en Hij is vreselijk boven alle goden", 1 Kron. 16:24-25.
En Asaf, de opperzangmeester, wist er ook wat van. Asaf had zichzelf leren kennen als een groot beest bij God en getuigt: "Gij, vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van den tijd Uws toorns af?" Ps. 76:8.
En Ethan getuigt in Psalm 89:7: "God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn."
God is groot en vreselijk, Zijn Naam is heilig en ver verheven boven alle goden, Zijn Naan is vreselijk onder de heidenen (Mal. 1:14). "Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God", Hebr. 10:31. Hierbij zeggen de Kanttekenaren: "Namelijk als Hij wraak doet over Zijn vijanden. Anderszins is het beter te vallen in de handen van God dan der mensen, als Hij de Zijnen genadig tuchtigt" (2 Sam. 24:14).

Er zijn massa's belijders die God aanspreken met: "lieve Vader in de hemel", maar Hem straks zullen ontmoeten als een vreselijk Rechter, wraak doende over hun zonden, omdat zij God als zodanig nooit erkend en gekend hebben aan deze zijde van het graf. Kennen en erkennen wij God niet als onze Rechter tegen Wie wij gezondigd hebben, dan zullen we Hem ook nooit als een verzoend Vader in Christus leren kennen. Van nature staan we niet bij Christus in de schuld, maar bij de eerste Persoon van het goddelijke Wezen. God eist Zijn Beeld terug, waaruit we gevallen zijn en eist volkomen gehoorzaamheid aan Zijn heilige Wet. Degenen die met zeven mijlslaarzen over Gods recht heenstappen en het Evangelie zich toe-eigenen zonder Goddelijke schenking, zullen straks voor de Rechter van hemel en aarde moeten verschijnen, en het beschimmelde brood moeten inleveren, waarmee zij getracht hebben hun bekering te bewijzen, maar dan zullen zij als huichelaars door de goddelijke mand vallen.

Nehemia kende God evenwel als zijn Verbondsgod, "Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden."
Hoe wandelen we in Gods geboden? Door de werken der Wet of door het geloof in Christus? Door de werken der Wet zal niemand gerechtvaardigd worden, maar door de werken der Wet zal ook niemand geheiligd worden. Rechtvaardiging en heiliging heeft Gods volk volmaakt in Christus door Zijn toegerekende gerechtigheid en heiligheid (1 Kor. 1:30). En hoe wandelt de levende Kerk dan in Gods geboden? Door ingestorte kwaliteiten? Door ingespannen krachten met behulp van genade? Niets van dat alles. Gods volk beschikt niet over ingestorte kwaliteiten, maar wandelt in Gods geboden door het geloof en de Geest der heiligmaking. Wandelen in Gods geboden is volstrekt geen uiterlijke bezigheid, hoewel het wel zichtbaar is in leer en leven, maar bestaat uit een innerlijke geloofsvereniging met Christus, en is een bewijs der zaken die men niet ziet, tenminste niet met vleselijke ogen. De farizeeërs liepen keurig in de maat en deden geen stap verkeerd, maar toch wandelden zij niet in Gods geboden. Zelfs Paulus in zijn eertijds leefde onberispelijk naar de Wet, maar wandelde toch niet in Gods geboden, want toen leefde hij geheel zonder de Wet. "En zonder de Wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven", Rom. 7:9.
Welzeker betaamt het alle mensen Gods geboden te houden, maar niemand doet het overeenkomstig de volmaakte eis der Wet. De refokerken niet, de refoscholen niet, de SGP niet, want zij allen zijn als een wegwerpelijk kleed, die de Wet als een oudwijfse regel des levens hanteren voor zichzelf en voor een ander en daarmede eeuwig bedrogen zullen uitkomen. De Wet neemt geen genoegen met uitwendige plichtsbetrachting, ook niet al heeft het de schijn van godzaligheid. "Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan der Schriftgeleerden en der Farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan", Matth. 5:20.

Nehemia bad niet in eigen kracht, maar in de kracht Gods. Het was de Heilige Geest die in hem bad met onuitsprekelijke zuchtingen. Zonder onuitsprekelijke zuchtingen van de Heilige Geest weten we niet eens wat bidden is. Immers, het gebed der goddelozen is de Heere een gruwel.
U zegt: "Maar zo goddeloos ben ik niet!"
Arme ziel, als u dat meent, dan is Christus ook niet voor u gestorven, want Hij is te Zijner tijd slechts voor de goddelozen gestorven (Rom. 5:6). Dezulken hebben bidden geleerd in de poorten der hel en dat is de plaats en het moment waar Christus Zich aan een verloren ziel openbaart als de Sleuteldrager der hel en des doods en hen levend en zalig spreekt: "Ik leef en gij zult leven."
Je hebt altijd mensen die hun toevlucht nemen tot de algemene beloften Gods, maar die maken de mens niet zalig. Ook de bijzondere beloften hebben geen kracht, indien de Heilige Geest ze niet krachtig toepast in het hart van een dode zondaar. "Want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht", 1 Kor. 4:20.
En de apostel Paulus getuigt in 1 Thessalonica 1:5: "Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid; gelijk gij weet, hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil."

Nehemia bidt niet op grond van wat voorkomende waarheden, waarmee velen in onze dagen zich zalig wanen, nee, hij bidt als een verbrijzeld kind des Heeren die door het geloof God Zijn verbond voorhoudt. Er zijn er velen die pleiten op het verbond Gods, zonder dat zij ooit als een verdoemeniswaardige verbondsbreker openbaar gekomen zijn. Dat pleiten heeft geen enkele waarde, erger, het is oordeelverzwarend. God gedenkt alleen aan Zijn verbond als Zijn volk zich als dadelijke verbondsbrekers een welgevallen hebben aan de straf hunner ongerechtigheid (Lev. 26:41-42). En waneer krijgt een verbondsbreker -ten aanzien van de eerste bekering- een welgevallen in de straf zijner ongerechtigheid? Als hij de duivel de schuld niet meer geven kan, omdat hij zichzelf nog slechter en doortrapter als de duivel heeft leren kennen en hij gelijk die ene moordenaar aan het kruis met Christus gekruist zijnde zijn strafwaardigheid eigende en een welgevallen aan de straf zijn er ongerechtigheid had en God niets ongerijmds toeschreef en aan Christus zijn laatste wilsbeschikking bekend maakte, namelijk om hem te gedenken als Hij in Zijn Koninkrijk zou gekomen zijn. Ja, en toen viel het heden der genade vrij: "Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij, in het paradijs zijn", Luk. 23:43.

In die gestalte bidt ook Nehemia, met dit verschil, dat hij als een verzoende(!) banneling door het geloof dat door de liefde werkt pleit op het Vaderlijk meedogen en op het vastgestaafd verbond Gods. Nehemia bidt niet om een bevrijdingsleger om Jeruzalem met geweld te veroveren, nee, hij krijgt zichzelf er voor over. Om wat? Om de muren van Jeruzalem in de Naam des Heeren te herbouwen en haar scheuren te herstellen.
En dat gebed wordt verhoord. Nehemia krijgt van koning Arthahsasta toestemming om naar zijn land af te reizen om de muren van Jeruzalem te herbouwen. De nodige brieven worden getekend door de koning en Nehemia gaat op reis.
Maar de duivel zit ook niet stil, want de verklager der broederen heeft er behagen in dat de muren van de stad des grote Gods in puin liggen en haar inwoners verbannen en verstrooid zijn. Weet u waar de duivel op af komt? Als we voor God in de schuld gekomen zijn met de zonde van land en volk, want de duivel weet deksels goed dat er dan wonderen zullen gebeuren, omdat God aan Zijn verbond gaat gedenken. Als Nehemia te Jeruzalem is aangekomen, blijft het doel van zijn komst niet verborgen voor de vijanden van Gods volk. Want er staat: "Toen nu Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonietische knecht dat hoorden, mishaagde het hun met groot mishagen, dat er een mens gekomen was, om wat goeds te zoeken voor de kinderen Israëls", Neh. 2:10.
De duivel en zijn trawanten zijn dus ook van de partij en die zullen er alles aan doen om de herbouw van Jeruzalems muren te verhinderen. Toen Sanballat en Tobia Nehemia en zijn helpers bespotten en verachtten, wederstond Nehemia hen evenwel in het aangezicht: "God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis in Jeruzalem", Neh. 2:20.
Kijk, dat is een van de waarachtige vruchtgevolgen van het in de schuld komen met de zonden van land en volk. Dezulken zijn aan Gods zijde geplaatst en hebben ook God aan hun zijde. Zo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Op grond daarvan beriep Nehemia zich op God des hemels en der aarde en getuigde in Zijn Naam dat de zaak die hem zo zwaar woog bij God vandaan zou geschieden. Als God een zaak besloten heeft, kan geen mens noch duivel dat verhinderen. Daarenboven zei Nehemia Sanballat en Tobia het oordeel aan, namelijk het oordeel der verharding en der verwerping.
In onze dagen schreeuwen er velen van de daken dat we niet mogen oordelen. Maar de oordelen Gods jegens de vijanden van het kruis van Christus worden door de mond van Gods knechten en kinderen afgekondigd, zoals die in Zijn Woord zijn voorzegd.
Sommige predikers willen beweren dat als je schuldenaar voor God wordt, dat je dan over je naaste geen oordeel meer vellen kan, maar dat is een verzinsel met een vals oogmerk, namelijk om de handen te wassen in onschuld als het levende Kind veroordeeld wordt. Als we recht in de schuld voor God komen, krijgen we onszelf er voor over om in de geslagen bressen te gaan staan, de muren van Jeruzalem op te bouwen en de valse godsdienst het oordeel aan te zeggen. Hoe? Als een hulpeloze, als een goddeloze, als een vruchteloze, dikwijls als een erfwachter van de hel, als een die geen mensenverstand heeft, die geheel afhankelijk is van Gods genade en zonder Hem niets doen kan.
Veel belijders denken dat wij die geloven nog enige zeggenschap hebben in de wegen die we hebben te gaan. Men wil niets liever dan om aan je weg te plukken, terwijl je er zelf geen invloed op hebt. Ik ben ongeveer 13 x verhuist en bij elke verhuizing krijg je tal van werkverbondsvragen, zoals wat we in onze nieuwe woonplaats gaan doen (alsof ik niets te doen heb), naar welke kerk we van plan zijn om te gaan, maar ik heb nog nooit de vraag gekregen wat God met ons of d.m.v. ons bezig is te doen. Ik kwam hier in Canada op Gods bevel en voorzienigheid op een plaats waar ik niet wonen wilde, maar de Heere heeft me reeds zeven jaar op mijn plaats gehouden om mezelf beter te leren kennen als een goddeloze, geheel vleselijk, verkocht onder de zonde, een doodbrakende, die geheel op Gods genade is aangewezen. Maar ook om de rechtzinnige godsdienst het masker af te trekken en de gerechtigheid van Christus alleen daar te stellen voor doden en goddelozen. Die zich voor broeders uitgaven, bleken het niet te zijn, onverzoenlijk, zelfs zonder natuurlijke liefde, achterklappers, bespiedende de vrijheid die wij in Christus hebben, om er met subtiele afgunst op te reageren. Ik weet niet waar te kerken, want de tucht is weg, men roemt in de letter der belijdenis, maar de kenmerken van de ware kerk (NGB art. 27/28/29) is hier nergens te vinden. De eer is weggevoerd en het is al Ikabod wat zich kerk noemt, zodat er voor Gods volk geen plaats is in deze gewesten. Het kerkelijke sektarisme viert hier hoogtij, "des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel zijn deze", en anderen draaien hun godsdienstige kop voor je om, maar de vogelen des hemels brengen hun gedachten snel over, namelijk deze: "Wijk van mij, want ik ben heiliger dan gij."
In de zeven jaren die ik hier reeds woon, heb ik nog nooit gehoord dat er iemand in de rechtzinnige kerken alhier door God tot God bekeerd is geworden. Daarentegen, wat het niet is, dat krijgt het stempel der echtheid op om de gemoederen in slaap te houden. En de enkeling die buiten de kerk om door Woord en Geest tot bekering gekomen is, worden hier niet als Gods volk gekend. Ook hier in Canada is men ook al zo verdoemelijk rooms dat men leert dat er buiten de kerk met een kleine 'k' geen zaligheid mogelijk is. Dat zou dus inhouden dat de discipelen van Christus ook niet bekeerd geweest zijn, want die zijn geheel buiten de toenmalige kerk om door Christus geroepen en in het ambt bevestigd geworden. En de Moorman heeft zich dan ook bedrogen toen hij geheel buiten de kerk om tot het geloof in Christus gekomen is en zonder de kerk zijn weg met blijdschap gereisd heeft. En wat zal ik verhalen van degenen die in de holen en spelonken der aarde geleefd hebben en zich bij geen kerk konden voegen vanwege de hitte der vervolging die zich IN de kerk afspeelde/afspeelt en door de kerk gedirigeerd werd/wordt? Aangezien de tucht niet meer functioneert in de westerse kerken, is de leervrijheid toegeslagen en daarmee de eer weggevoerd en ik zie er geen jonge Samuëls voor terug die kunnen vertellen wat God tot hen gesproken heeft. We leven nu in een tijd dat er geen profetie meer is (Spr. 29:18) en de gevolgen daarvan blijven dan ook niet uit. Het vakantiechristendom slaat om zich heen als een dodelijk virus en het volk wordt letterlijk ontbloot tot in de meest rechtse kringen toe. En wie komt ermee in de schuld?
Nehemia! En die man krijgt zich er voor over om de muren van Jeruzalem te herbouwen, let wel: met trovel en zwaard, dus niet als een huurling die als een pantoffelheld bij de minste tegenstand de benen neemt, of zonder slag of stoot de erve der vaderen voor een schotel linzemoes aan de PKN uitlevert, nee, het is niemand anders dan Nehemia die de wachters op Sions muren met het zwaard des Geestes aangort en de valse Tobia met heel zijn huisraad de tempel uitsmijt, omdat de rechten Gods en bijbelse tucht hem zwaarder wegen dan de rechtzinnige kerkelijke opinie, mensengunst en politieke aantallen. De profeet wist zich gesterkt in de Heere zijn God en zo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Immanuel, God met ons (Matth. 28:20). God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen. En voor degenen die de weg Gods lasteren, de valse verdraagzaamheid en de gelijknamige leervrijheid gedogen en voeden zullen geen deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis in het Jeruzalem dat boven is hebben. Amen.

GPPB.


http://www.derokendevlaswiek.nl