'HEART CRY' - MENNO SIMONS
REFORMATIE CONTRA DOPERDOM A LA MENNO SIMONS  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Hieronder geven we een fragment weer uit een doctoraalscriptie over de hermeneutiek van Calvijn en die van de Anabaptisten (wederdopers). Het is de enige scriptie die naar mijn weten voorhanden is waarin dit onderwerp wordt behandeld. Deze scriptie geeft een goed beeld van de fundamentele verschillen tussen de Reformatie en de Wederdopers, maar moet kritisch gelezen worden, omdat de schrijver van deze scriptie geneigd is om genoemde verschillen te relativeren. Deze scriptie hebben wij gepubliceerd om aan te tonen dat een groot deel van de huidige prediking doordrenkt is van de navolgingsleer van Menno Simons. Ook stichting 'Heart Cry' die met haar bijeenkomsten middels buitenlandse sprekers streeft naar een opwekking en daarbij de nadruk legt op verdieping en toerusting van de heiligmaking hangt de leer van Menno Simons aan. Het doel van de stichting is goed: terug naar de levende Christus, maar de wijze is heggeriaans geforceerd: zelf de keuze maken om (opnieuw) tot een Christus van navolging te komen. Dit streven leidt echter niet tot een geestelijke verdieping in de kennis van Christus, maar is een vorm van platonisme. Het platonisme leidt gemakkelijk tot mystiek in de zin van: geestelijk, inwendig contact leggen met 'het hogere', terwijl tegelijkertijd de lichamelijkheid (uitwendig) zoveel mogelijk moet worden uitgeschakeld. Deze vorm van mystiek vinden we ook terug in de wedergeboortetheologie van ds. H.J. Hegger. Het is de intentie van de Stichting 'Heart Cry' om door te geven wat voor grote dingen de Heere door middel van opwekkingen gedaan heeft en nog doet. Voorzitter van stichting Heart Cry, dhr. A. Baan: "Vandaar dat wij sprekers hebben uitgenodigd die bij dergelijke bewegingen betrokken zijn geweest." Dat laatste is nog maar zeer de vraag, want bij nader onderzoek is gebleken dat de voorganger van de Canadese gemeente, rev. Bill McLeod, waar die zogenaamde opwekking plaatsgreep, de New Age religie aanhangt en van zijn toespraken, waarvan wij er zelf een aantal beluisterd hebben, een godslasterlijk toneelspel maakt. (Zie ook engelstalig aanhangsel in vierde blok). -GPPB.

De hermeneutiek van de Anabaptisten
De wederdopers nemen het sola Scriptura van de Reformatie over. De Schrift bevat het Woord van God en is de bron van leer en leven. In de Schrift staat Christus centraal. Daarbij zijn twee aspecten belangrijk. In de eerste plaats is er de visie op het werk van Christus, op de soteriologie. Luther (her)ontdekte dat alleen door het geloof in Christus de mens als zondaar werd gerechtvaardigd, waarbij in acht moet worden genomen dat ook dit geloof een gave Gods is. Van doperse zijde kwam er verzet tegen het uitblijven van een zichtbare vernieuwing en heiliging in het leven en samenleven vanuit dit geloof. Bernhard Rothman stelde dat tot geloven meer behoort: enerzijds moest Christus erkend worden als de grond van de verlossing van de mens, anderzijds moest de mens gelijkvormig worden aan Christus. Dit laatste is het uiteindelijke doel.

De rechtvaardiging is voor de dopers de eerste fase van een heiligingsproces, dat de volkomen gehoorzaamheid aan Christus op het oog heeft, zowel innerlijk, als uiterlijk. Graag spreken de dopers over rechtvaardigmaking. Het gaat dan om het herstel van de gevallen mens tot een wedergeboren mens die Christus kan navolgen. De keuze tot navolging maakt de mens zelf. Bij de rechtvaardiging wordt de wil in zoverre vrijgemaakt -de tweede fase in het heiligingsproces-, dat de mens zelf de beslissing kan nemen om Jezus na te volgen.

De dopersen gaan er van uit dat de mens vrij is gemaakt om wel of niet in te gaan op Gods uitnodiging in Christus. Volgens Hubmaier, die de vrije wil in een traktaat behandelde, is de wil, die gebonden is in zonde door de val van Adam, door Christus hersteld. In de mens is nog steeds een goddelijke vonk aanwezig. Er is nog iets goeds in de mens, maar dit moet ontwikkeld kunnen worden. Dit wordt mogelijk door de wedergeboorte, die door Christus tot stand komt. Bij Hubmaier is dan ook sprake van een dubbele genadegave. Enerzijds is er het herstel van de val van Adam, anderzijds de gift van de wedergeboorte. Deze laatste gave kan de mens weigeren. Zo kunnen de dopers vasthouden aan verlossing als genadegave en aan de vrije wil.

Ook Erasmus verdedigde de vrije wil. Hij definieerde de wilsvrijheid als volgt: `Onder de vrije wil verstaan wij de kracht van de menselijke wil, waarmee de mens kan kiezen voor datgene, wat tot het eeuwige heil leidt, of zich hiervan kan afkeren.' De invloed van de vrije wil is volgens Erasmus echter gering en haar uitwerking is een goddelijk geschenk; zonder Hem vermag de mens niets. In het verkrijgen van het heil ziet Erasmus dan ook Gods genade als `Erstursache' en de wil van de mens als `Zweitursache'. H.J Hillerbrand is van mening dat er een `striking parallel' is tussen de dopers en Erasmus wat betreft dit punt, waarbij hij wijst op Hubmaier en Denck. Vooral wat betreft de laatste gaat dit op. Terecht wijst F.J. Wray er echter op dat de dopers het over het algemeen niet volledig eens zijn met Erasmus' positie. Bij de dopersen is eerder sprake van een bevrijde wil. God maakt de wil vrij opdat de mens de keuze kan maken tussen aannemen of afwijzen van de genade. Wel is de reden waarom de vrije wil wordt verdedigd gelijk. Zowel Erasmus als de dopersen leggen er de nadruk op dat zonder een zekere wilsvrijheid de mens tegenover God niet meer als verantwoordelijk kan worden beschouwd.

Alvorens de keuze te kunen maken tot navolging en gehoorzaamheid moet aan twee voorwaarden worden voldaan: wedergeboorte en de bereidheid tot kruisdragen. Wie hieraan voldoet ontvangt de Geest. Daarmee zijn de wegen geopend tot een goed verstaan van de Schrift: wie navolgt zal de Schrift begrijpen en de Heilige Geest zal de oprecht gelovige verlichten.

In het leven van de navolging staat Christus centraal. Zijn leer en leven zijn normatief voor de gelovige. Als Degene die volmaakt de wil van Zijn Vader gehoorzaamde moet en kan Hij nagevolgd worden.

Er is volgens de dopers een volledige navolging van Christus mogelijk, zonder iets af te doen van Zijn leer, omdat God niet iets van mensen eist wat zij niet zouden kunnen volbrengen. De navolging is radicaal en betekent volledige gehoorzaamheid en de bereidheid tot kruisdragen. Er wordt een perfectionisme nagestreefd. De Schrift als leidraad hiervoor is helder en duidelijk.

Het centraal stellen van Christus betekent dat het Nieuwe Testament hoger wordt gewaardeerd dan het Oude. Met Christus is een nieuwe tijd begonnen. Michael Sattler, een doper uit de begintijd, geloofde in periodisering van de geschiedenis. De tijd van het Oude Testament beschouwde Sattler als de periode van de ordening van de Vader, de nieuwtestamentische tijd als die van de volkomenheid van Christus.[208]

In het praktijk leidt het stellen van het Nieuwe Testament boven het Oude er onder andere toe dat er geen eed gezworen mag worden en men kiest voor weerloosheid. Qua uitleg leidt het er toe dat men het Nieuwe Testament zoveel mogelijk letterlijk leest, terwijl het Oude Testament meer allegorisch wordt uitgelegd.

Een gedegen opleiding is niet nodig; volgens veel dopers heeft dit eerder een remmende werking op de navolging. Voor een goede uitleg van de Schrift is alleen de verlichting door de Geest nodig.

Het nastreven van perfectionisme leidt tot de gedachte van een zichtbare, zuivere kerk op aarde. Om de zuiverheid van de gemeente te bewaren is wel een strenge toepassing van de tucht noodzakelijk. Maar juist doordat men uitgaat van een zuivere gemeente kan deze ook de beslissingen nemen in vragen rondom de schriftuitleg, hoewel het onzeker is of dit ook daadwerkelijk overal plaatsvond. De mogelijkheid om zelf de keuze tot navolging en gehoorzaamheid te maken bepaalt ook de visie op de sacramenten. Het avondmaal heeft voor de dopers niet zozeer te maken met de vergeving der zonde. Het is enerzijds ter nagedachtenis aan de verlossingsdaad van Christus en anderzijds vernieuwt het de plicht tot navolging van Christus en de broederliefde. De doop wordt een `belijdenisakte' van de keuze die men gemaakt heeft.[209] Alleen wie gedoopt is op geloof behoort tot de gemeente.


De hermeneutiek van Calvijn
Ook Calvijn gaat uit van de autoriteit van de Schrift, het sola Scriptura, en leest haar christocentrisch. Maar voor Calvijn ligt daarbij de nadruk in eerste instantie op de leer, de doctrina. Christus is de Middelaar tussen God en mens. Deze relatie tussen God en mens staat centraal in de Schrift. Reuter noemt dit de bipolaire inzet in het theologisch denken van Calvijn. Zij wordt door Calvijn in het raam van de verbondsgeschiedenis geplaatst. De Schrift getuigt van deze geschiedenis. In deze geschiedenis is God de Initiatiefnemer en handelende Persoon. Met Zijn Woord in de gestalte van de doctrina komt Hij tot de mens en verkiest deze tot Zich. Hierbij maakt Hij enerzijds Zijn heilswil bekend en anderzijds onderwijst Hij de mens.

Dit alles wordt geopenbaard in de definitieve accommodatie van dit Woord: Jezus Christus. Alleen door Hem ontvangt de mens zuivere kennis van God en inzicht in zichzelf. Christus is niet alleen vanaf het Nieuwe Testament Middelaar, maar is dat vanaf het begin der tijden. Voor Calvijn is Christus dan ook het fundament van elke verbondssluiting. Maar niet alleen dat, Christus is tevens het doel en de inhoud van elk verbond. Met de komst van Christus op aarde wordt dit duidelijk. Doel van de komst is het herstel van de relatie tussen God en mens.

De heilsgaven die de mens in deze relatie krijgt aangeboden door Christus zijn aan de ene kant de rechtvaardiging-om-niet en aan de andere kant de wedergeboorte, waarbij de oude mens met Christus is gestorven en met Hem is opgestaan tot een nieuw leven. Calvijn stelt wedergeboorte gelijk aan heiliging. De heiliging houdt een levenslang proces van boetvaardigheid in met als doel het imago Dei, dat pas bereikt zal worden op de Jongste Dag. Dit leidt ertoe dat de mens nederig blijft tegenover God en Zijn genade niet uit het oog verliest. Met het schema van rechtvaardiging en heiliging komt Calvijn dicht in de buurt van de dopers. Zij verweten Luther dat de vruchten van het geloof uitbleven doordat hij volgens hen alleen het sola fide benadrukte. Calvijn wijst er op dat het onmogelijk is dat iemand, bij wie het geloof is ingeplant, geen vruchten der dankbaarheid zou voortbrengen. Elke gelovige ontvangt volgens hem de rechtvaardiging en de heiliging. De vruchten van het geloof worden door God aan de gelovige geschonken. Ook zij behoren tot de genadegaven. Daarmee komt wederom alle nadruk op God te liggen. Hij rechtvaardigt en Hij heiligt.

De Schrift bevat deze doctrina en zij moet verkondigd worden. Zij is voor de mens te bevatten doordat God zich in zijn spreken aanpast aan de mens. Toch bepaalt de mens niet haar werking, noch de Schrift, maar de Heilige Geest zorgt voor de werkzaamheid van het Woord. Zij zorgt ervoor dat het hart wordt geraakt en volledig verandert. Zij bewerkt tevens de langzame heiliging, die zich uit in navolging en kruisdragen. Bij Calvijn is in navolging van Luther geen sprake van een vrije of vrijgemaakte wil. De mens wordt door God gekozen.

Omdat de mens nooit volledig heilig zal worden en niet kan worden vastgesteld wie de kinderen Gods zijn, spreekt Calvijn over de kerk als een corpus permixtum. De ware kerk kan alleen worden herkend door de verkondiging van de zuivere leer en de juiste bediening van de sacramenten. Daarom ook heeft God er voor gezorgd dat er een goede orde in de gemeente is en de ambten ingesteld. Van de vier ambten die Calvijn noemt, hebben de herder en de leraar als taak zorg te dragen voor de zuivere verkondiging. De laatste is hiervoor speciaal aangesteld. De leraar moet gebruik maken van al zijn talenten om de Schrift zuiver uit te leggen en daarom gebruik maken van grammatica en retorica. Doel hiervan is dat in de kerk de sana doctrina wordt verkondigd.

Slotconclusies
In de eerste plaats moet worden geconcludeerd dat de inzet van de dopers en Calvijn hetzelfde is. Beide beamen het sola Scriptura. Hiermee vindt de breuk plaats met de rooms-katholieke kerk, waarin de kerk en de traditie de uitleg mede bepalen. In de visie op de Schrift zijn ook grote overeenkomsten. De Schrift wordt gezien als het Woord van God, dat geïnspireerd is door de Heilige Geest. Het merendeel van de dopers stelde de Geest niet boven de Schrift. Evenals Calvijn zijn de meeste dopers van mening dat de werking van de Geest getoetst moet worden aan de Schrift. De doperse opvattingen over de verhouding van Woord en Geest komen dan ook in grote lijnen overeen met die van Calvijn.

Zowel de dopers als Calvijn lezen de Schrift christocentrisch. De uitleg van de Schrift moet naar Christus verwijzen. De visie op het werk van Christus verschilt echter. Daarbij zijn de dopers gericht op Jezus als het voorbeeld dat nagevolgd moet en kan worden omdat Hij volstrekt gehoorzaam was aan God. In de schriftuitleg betekent dit dat de dopers de Schrift zo uitleggen dat zij de navolging bevordert. De woorden en daden van Christus zijn daarbij normatief.

Voor Calvijn staat de leer van Christus centraal. Deze leer mag niet worden beschouwd als abstract leersysteem dat de mens alleen met het verstand moet kennen. Het gaat in de eerste plaats om hartskennis. Geloof is voor Calvijn `meer een zaak ... van het hart, dan van de hersenen, en van de gezindheid dan van het verstand'.[212] Het geloof zetelt niet in de hersenen, maar in het hart. `... maar omdat het woord ,,hart'' in de regel gebruikt wordt om een ernstige en oprechte gezindheid aan te duiden, beweer ik [Calvijn], dat geloof een vast en krachtdadig vertrouwen is en niet alleen maar een blote kennis.'[213]

Bij Calvijn draait de schriftuitleg om een uiteenzetten van de zuivere leer, van de zuivere doctrina, die zowel de belofte (promissio) omvat als de regels voor het leven van de gelovige (regula). Hiermee wordt duidelijk dat de geloofsinhoud en de hermeneutiek met elkaar overeenkomen. Volgens P. Opitz is bij Calvijn hermeneutiek theologie en theologie hermeneutiek. Hetzelfde kan men ook over de dopers zeggen. Hun theologie van de navolging bepaalt de schriftuitleg en andersom.

De doperse visie op de verhouding van Oude en Nieuwe Testament en die van Calvijn zijn bepaald door de visie op Christus. Calvijn ziet Hem als de Middelaar tussen God en mens en daarmee als fundament, inhoud en doel van de verbondssluitingen. Zo verdedigt hij de eenheid van de Testamenten. Er is geen voortgaande heilsgeschiedenis bij Calvijn in die zin dat er telkens fundamenteel nieuwe dingen worden geopenbaard. De wezenlijke inhoud is telkens gelijk, maar de vorm verandert. De inhoud van de openbaring wordt namelijk steeds duidelijker en helderder. Daarin zit de vooruitgang van de openbaring en in die zin neemt het Licht toe.

De Dopers zien met Christus een nieuwe fase beginnen in de geschiedenis en stellen het Nieuwe Testament boven het Oude. Het gevolg van deze verschillende visies wordt zichtbaar in de discussies tussen dopers en reformatoren, die voor een groot deel uit dit punt voortkwamen. Te noemen zijn onder andere de doop, de eed en het zwaard.

De dopers leggen met name het Nieuwe Testament letterlijk uit. C. Bauman merkt daarover op: `Kann von den Reformatoren gesagt werden, da©¬ sie das Schriftwort buchstäblich ,,steif behalten'' haben, so trifft das noch mehr für das Täufertum zu.'[215]

Verder kan worden opgemerkt dat beiden de Heilige Geest als onontbeerlijk beschouwen voor goede schriftuitleg. Hoewel beiden ook de helderheid van de Schrift voorstaan, krijgt bij Calvijn de methode van schriftuitleg grote nadruk. Als gave van God mag de kennis van de grondtalen niet veronachtzaamd worden. Omdat de Schrift door mensen is geschreven, zijn menselijke uitlegmethoden toegestaan en deze moeten volledig worden benut. De dopers wijzen op het bezit van de Geest als enige voorwaarde voor juiste schriftuitleg.

Op de vraag wat ten diepste het verschil is tussen hermeneutiek van de dopers en Calvijn kan geantwoord worden dat de dopers de nadruk leggen op de [arminiaanse] navolging van Jezus en dat bij Calvijn de nadruk valt op de hartskennis die Christus biedt. Van hieruit zijn de overige verschillen op het gebied van de hermeneutiek verklaarbaar.

Motieven
Tenslotte kan gevraagd worden naar de motieven die hebben geleid tot een zo verschillend lezen van de Schrift en het leggen van nadruk op enerzijds het handelen en anderzijds de hartskennis. Er kunnen een tweetal mogelijke motieven worden aangewezen:

1. Onder de dopers bestond onvrede over het uitblijven van echte veranderingen op ethisch gebied als vruchten van het geloof in de rechtvaardiging-om-niet. Telkens weer leggen de dopers de nadruk op de `beteringe des levens'. Hier kan tegen in worden gebracht dat ook Calvijn de nadruk legde op heiliging en ook een zo zuiver mogelijke kerk nastreefde, en daarmee ook dopers wist te overtuigen om terug te keren in de kerk van de Hervorming. Maar bij de dopers betekent de nadruk op een zuiver leven tevens afstand nemen van de wereld, terwijl Calvijn er naar streefde dat de wetten van de overheid in overeenstemming waren met de Schrift, met het grote gebod als leidraad.

2. Zeker aan het begin van de doperse beweging was er een sterke eindtijdverwachting. Vooral binnen de theologie van Melchior Hoffman speelde zij een belangrijke rol. Door hem vonden deze gedachten ingang in de Nederlanden. Uiteindelijk leidde dit tot het drama van Münster. Maar niet alleen in de Nederlanden was de eindtijdverwachting sterk aanwezig en niet alleen bij de dopers leefde dit besef. Binnen de gehele Reformatie treft men dit aan. De dreiging van de Turken zag men bijvoorbeeld als een teken van de eindtijd. Bij de dopers lijkt deze eindtijdverwachting tot een grotere nadruk op de zuiverheid van het handelen te hebben geleid dan bij de Reformatoren. De nieuwtestamentische oproep tot bekering, omdat het Koninkrijk nabij is, wordt door hen serieus genomen. Zij is een mogelijke verklaring voor de nadruk die de dopers leggen op de navolging bij de schriftuitleg.

(Voor inzage in de volledige scriptie, klik op de Klik hier-link bovenaan deze tekst).

KORTE BIOGRAFIE VAN MENNO SIMONS        
Plaats in winkelmandjeMandje
Menno Simons (1496 - 1561) was een rooms katholiek priester en later een ijveraar voor een herstel van de nieuwtestamentische gemeente. Menno Simons werd geboren te Witmarsum. Hij werd in Utrecht tot priester gewijd, en werd in 1524 aangesteld als kapelaan in Pingjum. Hij sympathiseerde eerst met Luther in de jaren '20 van de 16e eeuw, daarna voelde hij zich meer aangetrokken door Huldrych Zwingli. Rond 1531 raakte hij onder de indruk van de uit Zwitserland stammende Doopsgezinden, maar in 1532 werd hij pastoor te Witmarsum. Hij preekte in de jaren '34-'36 vurig tegen de militante praktijken van Jan(tje) van Leiden en Jan van Batenburg. In 1535 liet hij zich echter opnieuw dopen (wederdopen; hij was reeds als kind gedoopt in de roomse Kerk), en daarmee kwam het tot een openlijke breuk met de Rome. Op 30 januari 1536 verliet hij Witmarsum. In verband met de vervolgingen vertrok hij naar Groningen en Oost-Friesland. Bij de vergaderingen van Bocholt 1536 en Oldenburg 1538 was zijn aanhang nog een minderheid ten opzichte van die van David Joris, maar later zouden de mennonieten, vooral in Noord-Amerika, de hoofdstroming van de Doopsgezinden worden.

Menno Simons organiseerde door heel het Duitse taalgebied de gemeenten, wees leidslieden aan, en steunde zijn geloofsgenoten vooral schriftelijk. In 1539 verscheen zijn 'Fundamentenboek', dat in zijn geloofsgroep zeer geliefd was. Simons was streng op de levenshouding: de gemeente moest 'zonder vlek of rimpel' (Ef. 5:27) zijn. Hij legde daarbij de nadruk op de noodzaak van geestelijke wedergeboorte, het zuivere apostelschap van de christelijke gemeente en verwierp de kinderdoop als bijbels niet-gefundeerd. Hij bleef verdacht vanwege zijn leer over Christus, welke hij aan Hoffman had ontleend: het eeuwige Woord van God zou niet de menselijke natuur verkregen hebben uit Maria, maar het Woord was vlees geworden door een scheppende daad van God.

Menno Simons overleed op 66-jarige leeftijd te Bad Oldesloe in Sleeswijk-Holstein.

WAT LEERDE MENNO SIMONS?  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
Woon de begrafenis bij van het "mennonietisch armianisme": Klik op de 'klik hier'-link

In de ontreddering na de val van Münster vonden de zwaar vervolgde en verstrooide dopersen (anabaptisten) uit Nederland en Duitsland een nieuwe samenhang onder leiding van Menno Simons. Deze met de dood bedreigde ex-priester reisde de doperse gemeenten langs om ze met zijn prediking te bemoedigen. Geweldloosheid stond bij Menno Simons hoog in het vaandel. Eén van zijn leeruitspraken luidde: "Wedergeborenen nemen niet aan een oorlog deel en raken niet verwikkeld in een twist. Zij zijn de kinderen van de vrede die hun zwaarden in ploegscharen hebben omgesmeed en hun speren in snoeimessen en het oorlogsvak niet meer verstaan... Hoe zouden wij onze vijanden nog met zwaard kunnen bestrijden, nu wij omgevormd zijn naar het beeld van Christus? Speren en zwaarden laten wij over aan mensen die, helaas, het bloed van een mens en het bloed van een varken van ongeveer gelijke waarde achten." Menno Simons 1539.
Mennos Simons was onwrikbaar in zijn pleidooi voor geweldloosheid. Een gevolg hiervan was dat alle dopersen die dit principe eveneens huldigden, zich naar hem noemden of zo genoemd werden. Hoewel hij niet de stichter van de beweging was, heten ook nu nog de meeste afstammelingen van de dopersen 'mennonieten', die zich voornamelijk in Noord Amerika gevestigd hebben.

De verdienste van Menno was dat hij de doperse beweging wist te zuiveren van excessen zoals in Munster en dat er gemeenten werden gesticht die probeerden de lijn van de weerloosheid te volgen. Menno liet ook een broederschap na van mennonieten of doopsgezinden. In zijn geschrift 'Dat Fundament des Christelycken leers' (1539) zette hij de doperse geloofsopvattingen op een rij:
- de Bijbel als fundament van leer én leven
- de gelovigendoop op volwassen leeftijd en een persoonlijke belijdenis, geen kinderdoop
- het avondmaal als gedachtenismaal
- afwijzing van de eed en het dragen van wapens
- weigeren van overheidsambten
- de gemeente als 'gemeenschap van heiligen' in eenheid, vrede en soberheid levend

Met zijn Fundamentboek wilde Menno tweeërlei doelen dienen: begrip wekken bij de overheid voor de doperse weerloosheid en de gemeente waarschuwen voor de wereld (`mijdinghe Babels’). De gemeente moet zijn `zonder vlek of rimpel’ (Eph. 5:27), met een strenge discipline.

In navolging van de Reformatie heeft ook de bekende opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Guido de Brès, zich tegen de leer van Menno Simons gekeerd, met name diens leer dat Jezus Christus niet echt uit het lichaam van Maria is geboren en dus geen zuivere menselijke natuur zou hebben. De altijd actuele zaak van de weigering van de kinderdoop krijgt als hoofdthema alle aandacht van De Brès; hij vindt geen enkele bijbelse grond voor deze weigering, en gaat ook in tegen de doperse opvatting dat men eerst moet geloven om gedoopt te kunnen worden.

OPWEKKING OF TONEELSPEL?  Klik hier       
Plaats in winkelmandjeMandje
1. Lees meer over de herkomst van dit verhaal door de volgende link in te voeren in uw browser: http://www.rapidnet.com/~jbeard/bdm/Psychology/canad/myst.htm#anchor761105

2. Lees meer over het wel en wee van 'revivals' (opwekkingen) door de volgende link in uw browser in te voeren:
http://www.rapidnet.com/~jbeard/bdm/Psychology/revival.htm

3. Voor meer informatie over de herkomst van 'Heart Cry', klik op de 'klik hier'-link.

Canadian Revival Fellowship
A "Revival" of Pseudomysticism


- Incorporated on 9/13/72 in Canada; headquartered in Regina, Saskatchewan.

- Founder: Wilbert (Bill) McLeod, Winnipeg, MB.

- Revival Fellowship News, Ralph Sutera, Mansfield, OH.

- Director: Harold Lutzer, brother of Erwin Lutzer (pastor of Moody Memorial Bible Church).

- Sutera sent BDM Erwin Lutzer's book Flames of Freedom, which details the revival movement which culminated in the formation of the Canadian Revival Fellowship. Key teachings in the book, follow: (Flames of Freedom, published in 1976, in its 7th printing in 1989, was sent to us as documentation of CRF's current policy, practice, and position.)

(a) Highly experience/emotionalism oriented ["Revival is nothing more than having our experience catch up with our theology" (p. 127).] with lots of "needs" talk -- sounds much like Larry Crabb's "need theology" in places. A "crisis experience" is to be the "turning point" in a person's spiritual life (i.e., the same thing the charismatics call the "second blessing") (pp. 18-19, 43, 158-159, 168).

(b) Emphasizes the need for "share-ins" of what God is doing in lives. Seems to claim a sanctifying power in "sharing" that the Word by itself is unable to accomplish, so much so that churches participating in revivals are told that they should make public sharing "a permanent part of the church's life and witness. ... perhaps the revival prayer room ... must be continued as a process [after the revival team leaves town]" (pp. 19, 151).

(c) Testimonies ("sharing sessions") indicate the frequent practice of common confession/public confession of sins (in fact, Lutzer claims this is part of the definition of what a revival is all about), at both the "altar" ("brokenness" and "weeping openly before God") and in the "afterglows" at the "prayer chair " The clear implication is that if one doesn't "come forward" to the altar or go into the "prayer room" (i.e., if one doesn't respond to the pressure of the emotional experience), then something is wrong with him -- i.e., "critical spirit," "resentful," "self-righteous," etc. [At revivals, "people either respond to God or they become more critical and resentful" (p. 128).] (pp. 28, 36, 59-60, 113, 125-126, 136, 148, 160).

(d) Lutzer describes the "afterglow" sessions (part of the "prayer room ministry") as, "This is group therapy with Christ as the focal point." Those with "special needs" would kneel at the prayer chair while others would pray over them (sometimes through the night, due to the waiting line), or address the person with counsel, "perhaps from the Bible, perhaps from experience" (experience equal authority with the Bible?). Emotionally-/mystically-charged pragmatism is evidently the key -- "The results were phenomenal" (pp. 20, 33-35, 44, 58).

(e) Doctrine is seldom mentioned as being part of CRF's revival planning or in the revival services -- in fact, one of CRF's basic tenets is, "When invited by a group of churches, no attempt is made to stress denominational distinctives. ... The Fellowship has a transdenominational ministry" (p. 100).

(f) Emphasizes love and unity, clearly at the expense of truth (doctrine) -- the experience and the emotion seem to rule. In fact, emotionalism is taken to be the evidence that "God is working." (One pastor wrote to the editor of Revival Fellowship News: "One of thekeys, we believe, is the unity among sponsoring churches. We are truly 'one in the bond of love'.") The criticism that "theological matters [had] been set aside in the interest of Christian love," appears to be a valid one (pp. 43, 48, 110, 120, 141).

(g) Another of CRF's basic tenets is that, "The Fellowship is not charismatic, that is, it does not promote 'speaking with other tongues'" (p. 100). However, there is clearly more to charismania than just "tongues-speaking," and since a major aspect of CRF's ministry is involved in "deliverance from demons"* (replete with commands to demons to depart from so-called "invaded" Christians), it is obvious that CRF is very much charismatic in faith and practice. (See McLeod's book Fellowship with the Fallen, as well as two of his taped revival messages, "The Christian and the Occult," and "Recognizing & Dealing with the Occult" for the overwhelming evidence in this area.)

(h) Claims to be against ecumenical evangelism, but ecumenical "cooperation" of churches sponsoring the revivals is encouraged -- as long as apostate, liberal churches are not included, this form of ecumenism is deemed to be okay. (One of the evidences of the success of a revival seems to be the success in "knocking down denominational barriers.") Moreover, CRF's leadership considers Biblical separation to be a "peripheral matter" (pp. 31-33, 48, 51, 100, 109-110, 115, 130, 132, 161).

(i) Many psychological terms used -- deep emotional disorders/problems; mental depressions; unconditional acceptance; self-acceptance; deep-seated inferiority complexes; subconscious/unconscious behavior; deep, longing needs; deep, personal problems buried deep inside; etc. (pp. 35-36, 43, 50, 65, 69, 77, 103, 112, 116, 125, 141, 150, 157, 168, 170, 173, 176, 180).

(j) The gospel message at the revivals is clearly Arminian -- lots of "decision" talk, "accepting" Christ, etc. (pp. 22, 36-37, 53, 63, 91, 112).

(k) The value of "restitution" for past sins is highly emphasized -- implication is that restitution is key for the assurance of salvation and as evidence that God has truly worked in the believer's life -- "It's the only way to release" (pp. 40, 51, 111, 140, 189).

Wilbert (Bill) McLeod: [74 years old (born 1918) (pp. 53-56, 122)]

(a) Cites four Scripture passages as the Biblical basis for revival -- Hab. 3:2; Psa. 85:5; Isa. 57:15; 2 Chron. 7:14 -- none would appear to support the public emotionalism that CRF-style revivals encourage.

(b) Revival ministry began sometime after God had given Bill a vision in a dream. Bill seriously believes that this dream/vision ("experience") was from God -- "At that moment it was as if I was connected to the dynamo of the universe" (sounds like some Star Wars Force/New Age experience). Lutzer comments, "McLeod is indeed plugged into the dynamo of the universe."

(c) McLeod claims to have refused to cooperate with evangelistic campaigns that were co-sponsored with liberal churches, and while he did not support a certain united evangelistic crusade (i.e., ecumenical) in Saskatoon, the people of Ebenezer (McLeod's home church where the first revival occurred in 1971) were encouraged by McLeod to "make their own decisions regarding the matter ..." As a result of this "non-warning" warning, some of his people did become involved in those meetings.

(d) Believes that Christians can be "invaded" by demons. At the revivals, McLeod preaches one sermon on the occult, and then invites believers to stay behind for special counseling for those "invaded by Satan's forces"; i.e., "As many as 50 people remain behind" (p. 56). (CRF recommends McLeod's book Demonism Among Evangelicals and the Way to Victory -- McLeod exposes the work of demons, their attacks on believers, and the way to victory." The book is now out of print, and has been replaced by Fellowship with the Fallen.)

(e) Women are routinely used as teachers of men in the main plenary sessions at CRF leadership seminars/rallies. (See Fall 1990, Revival Fellowship News.) [Back to Text]

* McLeod's position on demonism is highly charismatic, claiming that Christians and non-Christians alike can be demonized. Yet he plays a word game by attempting to distinguish between a demonized unbeliever, who can be "controlled" (i.e., "possessed") by demons, and the demonized believer, who can only be "invaded" (i.e., "oppressed"). By establishing that Christians can be invaded, but not totally controlled, McLeod has set up an artificial distinction between demon oppression and possession. With this distinction in place, McLeod teaches that "oppressing" fiends must still be commanded to depart because of their hold on the "invaded" believer. This artificial distinction allows McLeod to cast-out demons from Christians who have become "invaded," while still maintaining the conservative evangelical position that Christians cannot be "possessed" (in the sense of "total control"). One can easily see from this artificial framework that it becomes virtually impossible for any observer, McLeod included, to distinguish between unbelievers who are possessed, and thereby, totally controlled by demons, and believers who have merely become "deeply invaded."

McLeod's book Fellowship with the Fallen is replete with testimony after testimony of Christians who supposedly had been exposed to, but never totally renounced, some occult practice (McLeod lists some 60 practices ranging from witchcraft to the reading of horoscopes), had thereby become "invaded"/"oppressed" by demons, and had then had to have themselves "set free" from the demon spirits by McLeod and his counselors (via the ceremonial process of repentance, prayer, laying-on of hands, and the command of the spirit(s)to depart in the name of Jesus). (McLeod claims that typically anywhere from 30-60 respond to a revival meeting invitation to have their demons cast-out!) Contrary to the traditional evangelical position, McLeod appears to hold that the extensiveness of demonization is now precisely the same as it was in the time of Christ, and that the ministry and actions of the Lord in this arena are to be emulated by us today.

HET ANTWOORD VAN DR. H.F. KOHLBRUGGE AAN STICHTING HEART CRY EN AANVERWANTE BEWEGINGEN        
Plaats in winkelmandjeMandje
Dr. Kohlbrugge spreekt hier vanuit de geloofsbevinding van GALATEN 2:19-20 = door recht verlost. Ja, die dat kennen wensen niets anders te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd.

BRIEFFRAGMENT
"Al dat practiseren, hoe de zaken in elkander zitten, is werken met het verstand [vlees - GPPB.] om onszelf een Christus te vormen, waar wij menen meer securiteit [zekerheid - GPPB.] van denken te zullen hebben, dan van de Christus Gods, en waarin wij meer vastheid menen te leggen dan in des Heeren 'Waarlijk'. Zalig zijn die niet ziende geloven; geloven als een kind, mag ik zo eens zeggen, dom, blind en eenvoudigweg recht voor zich heen, zonder omkijken, zonder op zich[zelf] te kijken en niet vragende, of de weg, die voor ons is, water is of land, lustig of gevaarlijk; zich op den grondslag [de leer van Christus - GPPB.] houden der dingen die men hoopt en aan het bewijs der zaken die men niet ziet. Ik verheug mij zo dat de Heere mij heeft laten zien dat het louter des duivels gespooksel is, als ik iets anders wil weten dan dat de Heere Jezus Zich niet schaamt ons broeders te heten en dat Hij mijn schande, mijn zonde, mijn derven van Gods heerlijkheid op Zich heeft genomen door in mijn plaats te worden wat ik ben: een mens als ik onder de Wet, om mij er onderuit te halen en Zijns levens deelachtig te doen zijn. "In de Heere Heere hebben wij gerechtigheden en sterkte." Wij zijn zonde. Hij is onze Gerechtigheid. IK KEN MIJ NIET MEER, WIL VAN MIJ NIETS WETEN, ik leef niet meer: wat hebben wij ons met ons zelf op te houden. De Heere is mijn Heil. Hij is ons Deel. Hij is God en dat moet Hij blijven, en Hem de eer, Hem het Koninkrijk, Hem de macht, Hem de Heerlijkheid, niet ons. Wij zijn schapen Zijner weide, wij mensen; Hij is onze God, onze Hope, ons Heil. Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in alle eeuwigheid. AL DAT TOBBEN MET DE WET EN DE HEILIGMAKING DOET DE DUIVEL GROOT GENOEGEN. Och wat zijn wij toch groot in onze ogen! nog langer dan onze schaduw [juist door die verdoemelijke schijnnederigheid - GPPB] en wat houden wij het voor een gewichtig stuk om langs een geregelde praktijk onzes zelfs zaligheid uit te werken en ferm op de benen te staan! Ik leg, mijn vrienden, kreupel en lam, dood en verrot, vraag niet naar zonden noch heiligheid, naar wet noch evangelie, naar hemel noch hel, ik kan geen vinger verroeren, geen veer van de mond blazen, het is allemaal over met mij (amen - GPPB), en daarom loop ik, sta ik, spring en dans ik, zing Ps. 119, en een almachtig man en al wie zou willen beschuldigen moet de mond gestopt worden, want een ding weet ik en daarvan ben ik verzekerd dat noch dood, noch leven, noch het tegenwoordige, noch het toekomende ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods is Christo Jezu." [Amen - GPPB]

Uit: 'Brieven van dr. H.F. Kolbrugge'


http://www.derokendevlaswiek.nl